Uitleg van Surah al-Fatiha

Eenvoudige Uitleg van Surah al-Faatihah:

Dit hoofdstuk werd al-Faatihah (de Opener) genoemd, omdat de geweldige Koran hiermee wordt begonnen en geopend. Ook wordt het al-Mathaanie (de Vaak Herhaalde Verzen) genoemd, omdat dit hoofdstuk in elke gebedseenheid gereciteerd wordt. Verder heeft dit hoofdstuk ook andere namen.

بِسْمِ اللَّهِ الرَّحْمَٰنِ الرَّحِيمِ

“In de Naam van Allaah, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle” [Surah al-Faatihah: 1]

Ik begin het reciteren van de Koran in de Naam van Allaah en ik zoek hulp bij Hem.

‘Allaah’: De eigennaam van de Heer (Verheven is Hij), de Enige Die het recht heeft om aanbeden te worden. Dit is de meest bijzondere Naam van Allaah en niemand anders dan Hij mag hiermee genoemd worden.

‘De Meest Barmhartige’: De Bezitter van de universele Barmhartigheid, Degene Wiens Barmhartigheid de gehele schepping omvat.

‘De Meest Genadevolle’: Voor de gelovigen.

Dit zijn twee Namen van Allaah (Verheven is Hij) die de Eigenschap ‘Barmhartigheid’ voor Allaah bevestigen, zoals het past bij Zijn Majesteit.

الْحَمْدُ لِلَّهِ رَبِّ الْعَالَمِينَ

“Alle lof komt toe aan Allaah, de Heer der werelden.” [Surah al-Faatihah: 2]

Allaah wordt geprezen omwille van Zijn volmaakte Eigenschappen en Zijn gunsten, zowel de zichtbare als de verborgene en zowel de gunsten die betrekking hebben op de religie als de gunsten die betrekking hebben op de wereldse zaken. Dit vers bevat een bevel van Allaah aan Zijn dienaren om Hem te prijzen. Hij is namelijk de Enige aan Wie alle lof toekomt. Hij is de Schepper van de schepsels en de Bestuurder van hun zaken. Hij is Degene Die al Zijn schepsels begunstigt met Zijn gunsten en Die Zijn geliefden in het bijzonder begunstigt met het geloof en de oprechte daden.

الرَّحْمَٰنِ الرَّحِيمِ

“De Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.” [Surah al-Faatihah: 3]

‘De Meest Barmhartige’: De Bezitter van de universele Barmhartigheid, Degene Wiens Barmhartigheid de gehele schepping omvat.

‘De Meest Genadevolle’: Voor de gelovigen.

Dit zijn twee Namen van Allaah (Verheven is Hij).

مَالِكِ يَوْمِ الدِّينِ

“De Bezitter van de Dag van de Afrekening.” [Surah al-Faatihah: 4]

Allaah is de Enige Bezitter van de Dag der Opstanding, de Dag dat eenieder vergolden zal worden voor zijn daden. Het reciteren van dit vers in elke gebedseenheid herinnert de moslim aan de Laatste Dag en spoort hem aan om zich voor te bereiden op deze Dag door goede daden te verrichten en afstand te nemen van de zonden.

إِيَّاكَ نَعْبُدُ وَإِيَّاكَ نَسْتَعِينُ

“U alleen aanbidden wij en U alleen vragen wij om hulp.” [Surah al-Faatihah: 5]

Wij zonderen U uit in de aanbidding en wij zoeken hulp in al onze zaken bij U alleen. De gehele zaak is in Uw Hand, niemand dan U heeft hier iets over te zeggen.

Dit vers is een bewijs dat de dienaar geen enkele soort van aanbidding – zoals de smeekbede, het vragen om redding, het offeren en het verrichten van de ommegang – aan een ander dan Allaah mag toewijden. Verder bevat dit vers een genezing van de ziekten van het hart, zoals het zich hechten aan een ander dan Allaah, het pronken met de goede daden, eigendunk en hoogmoed.

اهْدِنَا الصِّرَاطَ الْمُسْتَقِيمَ

“Leid ons op het rechte pad.” [Surah al-Faatihah: 6]

Wijs ons de rechte weg, schenk ons het Succes om deze te volgen en maak ons standvastig op deze weg totdat wij U zullen ontmoeten. Deze weg is de Islaam de duidelijke weg die leidt naar de Tevredenheid van Allaah en naar het Paradijs. Dit is de weg waartoe het Zegel der Boodschappers en Profeten, Mohammed ﷺ, uitnodigde. De dienaar zal geen geluk vinden, behalve door deze weg te volgen en standvastig te zijn hierop.

صِرَاطَ الَّذِينَ أَنْعَمْتَ عَلَيْهِمْ غَيْرِ الْمَغْضُوبِ عَلَيْهِمْ وَلَا الضَّالِّينَ

“Het pad van degenen die U begunstigd heeft, niet van degenen op wie de Woede rust, noch dat van de dwalenden.” [Surah al-Faatihah: 7]

De weg van degenen die U begunstig heeft, vanonder de Profeten, de waarachtigen de martelaren en de rechtschapenen. Zij zijn namelijk degenen die zich op de leiding en het rechte pad bevinden. Laat ons niet behoren tot degenen die de weg inslaan van degenen op wie de Woede rust, degenen die de waarheid kennen en er niet naar handelen. Laat ons ook niet behoren tot degenen die de weg inslaan van de dwalenden, degenen die de leiding uit onwetendheid niet volgen en daardoor van het rechte pad afwijken.

Deze smeekbede bevat een genezing voor het hart van de moslim van de ziekte van ontkenning, onwetendheid en dwaling. Verder bewijst dit vers dat de Islaam de allergrootste gunst is die men kan krijgen.

Degene die de waarheid het beste kent en het beste opvolgt, is degene die zich het meest op het rechte pad bevindt. Zonder enige twijfel zijn de Metgezellen van de Profeet Mohammed ﷺ degenen die hier het meest voor in aanmerking komen na de Profeten ﷺ. Dit vers wijst dus op hun voortreffelijkheid en verheven status (moge Allaah tevreden met hen zijn).

Het is voor degene die hoofdstuk al-Faatihah in het gebed reciteert, aanbevolen om daarna ‘aamien’ te zeggen. De betekenis hiervan is: “O Allaah, verhoor mijn smeekbede.” De geleerden zijn het er echter over eens dat deze uitspraak ‘aamien’ niet tot hoofdstuk al-Faatihah behoort en om deze reden hebben zij overeenstemming dat deze niet in de Koran geschreven dient te worden.

Bron: [‘Een eenvoudige uitleg van de korte hoofdstukken van De Koran van hoofdstuk al-Hoedjoeraat (49) tot en met hoofdstuk an-Naas (114)’ door een groep geleerden onder leiding van Shaykh Saalih ibn ‘Abdil-‘Aziez Aal ash-Shaykh, Bladzijden. 7 – 10 | Boek nagekeken door Sunnahcenter]